Familie ‘Beingsick’

#3059
Anonymous
Guest

Om het handelen van Schijns beter te begrijpen, heb ik gezocht naar ‘weeshuizen’ in Nederlands Indie. Een van de links die opkwam betrof een Wikipedia artikel over Indische Nederlanders. Hieronder volgen drie stukjes uit dat artikel, waarin informative snippets voorkomen die helpen bij die poging om beter te begrijpen. Na lezing: herkennen we Kamila’s situatie?; was Schijns een voorloper van de beweging die startte in 1892?

==================
Heropvoeding en scholing[bewerken]
http://nl.wikipedia.org/wiki/Indische_Nederlanders

Tot de 20e eeuw werd heropvoeding van (Indo-)Europese kinderen informeel toegepast binnen Christelijke instanties. Tussen 1906 en 1918 ontwikkelde de overheid een formeel heropvoeding beleid voor deze kinderen. Vanaf 1892 werden tehuizen opgericht voor de heropvoeding en scholing van kinderen. Vanwege de suikercrisis rond 1890 nam de werkloosheid en daardoor ook het aantal in de steek gelaten Indo-Europese kinderen toe. Daarop werden er op Java meerdere opvangtehuizen opgericht. Men werd er sterk nationalische opgevoed en praktisch opgeleid. Van kinderen die door hun Inlandse moeder werden opgevoed werd gevreesd dat ze té Indisch werden wat hun loyaliteit aan het koloniale gezag en de Europese prestige niet ten goede kwam. Ze hadden niet alleen een bruine huid, maar spraken ook lokale dialecten en voelden zich thuis in de kampong. In het tehuis werden ze Europees opgevoed, maar ook niet te Europees zodat ze hun plaats niet uit het oog verloren. De vrees van de overheid was dat verwaarloosde, criminele jongeren vatbaar zouden zijn voor anti-koloniaal sentiment. Overheidsgestichten waren zowel gericht op het behoud van de raciale en culturele identiteit als op onderwijs.[13] De Indische overheid betaalde particulieren en organisaties tien gulden per maand per (Indo-)Europees kind en zeven en een half gulden per inheems kind. De instantie of particulier moest wel een goede reputatie hebben en werd overzien door een lokale politie agent of een vertegenwoordiger van de overheid. Tevens moest de verzorger van dezelfde landaard en religie zijn als het kind.[13] Veel van de volwassen jongens gingen uiteindelijk bij het leger of de marine. Meisjes werkten vaak in de huishouding en soms in het onderwijs of de verpleging. Een van die tehuizen werd opgericht door Johannes van der Steur die rond de 7000 kinderen onder zijn hoede had.

VOC periode, begin Nederlands-Indië[bewerken]

Gedurende de VOC-tijd tot 1860 werden Indo-Europeanen hoofdzakelijk geboren uit een Europese man en een Aziatische (vrijgekochte)slavin. De afkomst van zowel de Europese man als de Aziatische vrouw was zeer divers. De bevolking van Batavia bestond lange tijd uit mannen van verschillende Europese nationaliteiten, Chinezen, slaven en ex-slaven uit o.a. Zuid Azië: India en Zuidoost Azië: Birma, Bali, Makassar, Banda, Melaka en mestiezen uit voormalige Portugese gebieden maar lange tijd geen Javanen. Later toen het grondgebied groter werd kwamen daar Sundanezen bij. Als een Europese vader de kinderen die hij bij een slavin had verwekt, niet erkende, bleven zij onder de hoede van hun moeder. Als zij zich tot het christendom bekeerden en daardoor de vrijheid kregen, gingen moeder en kinderen op in de bevolkingsgroep van vrije Aziatische christenen, de Mardijkers. Aangezien erkenning vaker niet dan wel plaatsvond was dat veelal het geval. In de hogere klassen was het gebruikelijk dat Indo-Europese zonen naar Nederland werden gestuurd om zich te vestigen of voor een opleiding. Indo-Europese dochters werden bij voorkeur gekoppeld aan Nederlandse nieuwkomers. Indo-Europese zonen die niet de mogelijkheid hadden om naar Nederland te gaan gingen relaties aan met of Indo-Europese of Aziatische vrouwen. Een relatie tussen een Indo-Europese man en een Europese vrouw kwam nauwelijks voor, zo’n relatie werd gezien als denigrerend voor de vrouw. Gedurende de VOC periode werden huwelijken van Europeanen met (gedeeltelijk) Aziatische vrouwen aangemoedigd.

Vanaf 1860 na afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië

Een huwelijk tussen Europeanen en Indo-Europeanen, tussen Europeanen en inlanders of tussen Indo-Europeanen en inlanders was in de negentiende eeuw en daarna niet wettelijk verboden maar werd wel ontmoedigd door allerlei bepalingen. Zo hadden sommige werkgevers voor de Nederlandse man tot 1920 een trouwverbod gedurende de eerste zes jaren van zijn arbeidscontract (hij mocht ook niet met een Nederlandse vrouw trouwen) en waren er financiële drempels en administratieve verplichtingen (zoals het aanvragen van toestemming om te mogen trouwen). In de praktijk leefde meer dan de helft van de Europese mannen ongehuwd samen met hun inlandse of Aziatische nyai of muntji.
Volgens een wetsartikel uit 1848 had een moeder met de inlandse status geen rechten met berekking tot door een Europese vader erkende kinderen. Ze kon dus ook over minderjarige kinderen geen voogdij claimen na de dood van de vader.