> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN OF OM EERDERE REACTIES TE LEZEN <
‘Naar de centrale gevangenis te Semarang werden gevankelijk overgebragt twee Europeanen B. en D. genaamd. De eerste zoude zich aan vagebondage en opligterij op de Sekatèn en Tjoijoedan hebben schuldig gemaakt, terwijl de tweede – naar ons werd medegedeeld – beschuldigd is van kindermoord.’
Zo maar een berichtje in De Locomotief en het Soerabaiasch-Handelsblad, beide van 29 januari 1883, dat hoewel klein van omvang door de beschuldiging van kindermoord groot nieuws was. De zaak van Europeaan D. zou dan ook uitgroeien tot de geruchtmakende ‘Klatensche moordzaak’ die de gemoederen gedurende een jaar behoorlijk bezig hield en uiteindelijk een vonnis opleverde dat ‘nog al sensatie’ veroorzaakte.
In De Locomotief van 25 augustus 1883 werd het publiek onder de kop Kindermoord nader geïnformeerd. De kern van het verhaal was als volgt: ‘In het Solosche woonde op een land een gehuwd paar. De schoonzuster van den heer des huizes kwam nogal dikwijls haar zuster bezoeken en onaangenaame huwelijksomstandigheden waren oorzaak dat zij soms weken lang in de woning van haar zwager bleef logeren. Op zekeren dag werd zij moeder en nu wordt haar zwager beschuldigd dat kind onmiddelijk na de geboorte gewurgd en vervolgens begraven te hebben.’
Op 21 december 1883 berichte De Locomotief haar lezers dat deze zaak de vorige dag door de Raad van Justitie [te Semarang] achter gesloten deuren was behandeld. De beklaagde werd nu met naam en toenaam genoemd (over privacy maakte men zich destijds nog geen zorgen). Hij heette Ferdinandus Deuning en was, zo berichtte de krant, door het Openbaar Ministerie officieel in staat van beschuldiging gesteld. Hij zou in de avond van 23 augustus 1882 het kindje van zijn ongehuwde schoonzuster Dientje van der Heijde direct na de geboorte ‘door wurging moedwillig … hebben gedood en vervolgens het lijkje in een doek gewikkeld, door zijn staljongen Kahidjojo bij den pagger van zijn erf … hebben doen begraven.’ Vandaar zou het lijkje later naar een ‘meer verwijderde plek’ zijn overgebracht.
De zaak van het OM rustte in belangrijke mate op de getuigenverklaringen van Nini Soentie, de vroedvrouw, en Mbok Wongsowidjojo (ook Sarinem geheten), kokkin van de familie Deuning en bij de bevalling aanwezig om de vroedvrouw te assisteren (De Locomotief van 31 december 1883). Beide getuigen verklaarden eensluidend dat ‘na den eersten schreeuw dien het kind gaf de heer Deuning op het kind toeschoot, het zijn hand op den mond legde en het met de andere hand wurgde, waarna Nini Soentie een oude, tot bleek toe verschoten kain van mejuffrouw Dientje over het kind wierp …’. Mbok Wongsowidjojo legde haar verklaring pas na grote aarzeling af uit angst voor de heer Deuning die haar zou hebben verboden iets van het voorgevallene aan anderen te vertellen. Dientje van der Heijde zou daaraan hebben toegevoegd dat zij ‘in den ketting’ zou gaan (gevangen zou worden gezet, RdN) als zij niet zou zwijgen. Bovendien zou Mbok Wongsowidjojo in het vooruitzicht zijn gesteld dat Dientje haar ‘in de kleêren [zal] steken’, zodra zij (Dientje) getrouwd was. Ook Nini Soentie zweeg aanvankelijk. Dit op aanraden van de door haar in vertrouwen genomen panewoe (een inheems ambtenaar in dienst van de Midden-Javaanse vorsten) van Djenon (een district in de assistent-residentie Klaten), die haar waarschuwde dat zij door te praten in ‘moeilijkheden’ zou komen.
De beklaagde ontkende, daarin gesteund door zijn vrouw, Charlotte van der Heijde, en zijn schoonzuster Dientje van der Heijde, dat er op het bewuste tijdstip in zijn woning een bevalling had plaatsgevonden en stelde dat zijn vrouw die avond een ‘fausse couche’ had. Bovendien overlegde hij een kwitantie, waaruit moest blijken dat hij op 24 augustus te Solo geld had ontvangen en dus niet bij de bevalling, zo die al had plaatsgehad, aanwezig kon zijn geweest. Laboratoriumonderzoek wees echter uit dat de datum op de kwitantie vervalst was. Zijn schoonzuster Dientje bleek bovendien niet standvastig. Na haar aanvankelijke ontkenning (zij zou op de avond van de 23ste zelfs niet eens te Kaliwingko zijn geweest), verklaarde zij uiteindelijk ‘ dat zoodra het kind geboren was Nini Soenti het in een oude verbleekte sarong … gewikkeld, aan den beklaagde overgaf, die daarop het kind op den grond op een matje legde en het doodde door den strot toe te knijpen en op de hersens te drukken.’ Mbok Wongsowidjojo verliet de kamer omdat zij ‘de mishandeling van het kind niet kon aanzien’ (De Locomotief van 22 februari 1884).
De Locomotief van 22 februari 1884.
Het eerste onderzoek in deze zaak werd gedaan door de assistent-resident van Klaten. Hij deed dit naar aanleiding van een anoniem schrijven en in zijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie. Via de djaksa vernam hij waar het lijkje was begraven. Inderdaad werden op de aangewezen plaats in een doek gewikkelde overblijfselen van een pasgeboren baby opgegraven. De bij de opgraving aanwezige arts opperde overigens dat het ook om de overblijfselen zou kunnen gaan van een ‘antromophorphen aap’ (lees: antropomorfe aap, ofwel een op een mens lijkende aap, RdN). Vroedvrouw Nini Soentie overleed, toeval of niet, uitgerekend op de dag dat het lijkje gevonden werd. Daarmee verdween een belangrijke getuige à charge van het toneel. Wel was haar eerdere, ten overstaan van de assistent-resident van Klaten afgelegde verklaring door laatstgenoemde op schrift gesteld.
De Locomotief van 22 februari 1884 berichtte ten slotte dat de rechtbank in deze zaak tot vrijspraak had geconcludeerd. Het enige dat volgens de rechtbank uit de getuigenverklaringen was komen vast te staan, was dat ‘de beklaagde het kind van Dientje van der Heyde kort na zijn geboorte en nadat het geschreeuwd had op gewelddadige wijze bij den hals heeft gegrepen en dat onderhuidsche bloeduitstorting daarvan het gevolg is geweest’. Niet wettig en overtuigend was bewezen dat het kind nog leefde toen het ‘geweld op hetzelve gepleegd werd’ en dat er een causaal verband bestond tussen de gewelddadige handeling en de dood van het kind. Twee voor de rechtbank belangrijke factoren waren het ontbreken van het lichaam van het kind en de afwezigheid van vroedvrouw Nini Soentie. De rechtbank kon daardoor niet vaststellen hoe aannemelijk de getuigenverklaringen waren. Bovendien kon Nini Soentie niet nader worden gehoord. In het oordeel van de rechtbank woog verder mee het medische feit dat levend geboren kinderen in sommige gevallen enkele ogenblikken na hun geboorte als gevolg van ‘organische gebreken’ plotseling overleden. Het kindje dat maar enkele ogenblikken leefde, was overigens een meisje.
De Klatense moordzaak was juridisch gezien dusdanig exemplarisch dat zij slechts enkele jaren later al tot in het kleinste detail werd beschreven in een rechtskundig handboek, getiteld De Nederlandsch-Indische strafvordering voor Europeanen en met hen gelijkgestelden (Leiden 1886) en samengesteld door Mr. Jacobus Lion. Hierdoor weten we bijvoorbeeld dat Charlotte en Dientje van der Heijde uitgebreid medisch werden onderzocht, waarbij de resultaten eveneens tot in detail werden beschreven. Met betrekking tot Dientje was volgens de artsen duidelijk aangetoond dat zij kort geleden was bevallen, aangezien er zich rond de baarmoedermond littekens bevonden en de areola om haar tepels zeer sterk gepigmenteerd waren. Bovendien heeft er een ‘verscheuring van de bilnaad plaatsgehad’, wat op een bijna voldragen vrucht zou wijzen (pagina 169, rechter kolom). Bij mevrouw Deuning werd een rond, bewegelijk gezwel in de buik en een gezwollen baarmoedermond geconstateerd. Zij was, zo luidde de conclusie, ten minste vier maanden zwanger en kon op 23 augustus onmogelijk een miskraam hebben gehad (pagina 170, linker en rechter kolom).
Ook in deze publicatie was privacy dus nog geen item, aangezien alle dramatis personae met naam en toenam staan vermeld. Wie googled met de zoektermen Deuning en Heijde komt dit werk op internet vanzelf tegen. Vanuit genealogisch oogpunt bezien, is de publicatie van mr. Lion een geschenk, aangezien daarin diverse familierelaties werden genoemd. Zo bleken mevrouw Deuning en haar zuster dochters te zijn van Barend Frederik van der Heijde. Hun vader leefde samen met een huishoudster (mogelijk dus de moeder van de beide zusters). Bovendien hadden zij een broer Louis Frederik en een zuster Christine. Verder worden twee broers van Ferdinandus Deuning genoemd, Frans Frederik en Casper Frederik Deuning, alsmede de huishoudster van eerstgenoemde, genaamd Oerip, bijgenaamd Njai Deuning. Een aardig inkijkje in het familieleven werd geboden door de vermelding dat Ferdinandus Deuning, de beklaagde dus, op zijn vrouw, schoonzuster, schoonvader Barend Frederik van der Heijde en diens njai een ‘zedelijk overwicht’ uitoefende en dat zij hem allen vreesden. Charlotte (mevrouw Deuning) en Dientje van der Heijde waren overigens familie van mijn betbetovergrootmoeder Johanna Philippina van der Heijde (1817-1915).
Er leek destijds geen enkele twijfel over te bestaan dat de tot in al haar gruwelijke details geschetste gebeurtenis daadwerkelijk had plaatsgehad. Degenen die het proces op de voet volgden, zullen dan ook geschokt hebben gereageerd toen de rechtbank tot de slotsom kwam dat er te weinig bewijs was om verdachte te veroordelen en tot kindermoordenaar te bestempelen. En ook nu nog bekruipt je na lezing van de gedetailleerde aanklacht het akelige gevoel dat daarmee het kwaad de winnaar was. De rechter heeft echter gesproken en eigenlijk resteert slechts de vraag of en in hoeverre deze afschuwelijke gebeurtenis in het collectieve geheugen van verdachtes nakomelingen, zo die er nog zijn, is blijven hangen. Wie weet, zullen we dit ooit nog eens weten.
Klik hier voor genealogische fragmenten en aantekeningen betreffende de familie Deuning. Opvallend bij deze familie is het grote aantal erkende kinderen dat zij telt. Aanvullingen zijn overigens van harte welkom.
Door: Roel de Neve