Oude Djokjase families

1
3644
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

In Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van 29 november 1938 verscheen een artikel met als titel ‘Oude Jogjasche families. Telgen van oude geslachten drukten hun stempel op de Kratonstad’. De schrijver besteedde daarin onder meer aandacht aan de families die nauw verbonden waren met de cultures en aan enkele ‘merkwaardige figuren’, waaronder een zekere H. v.d. Klugt, drager van de Militaire Willemsorde.

De Europese (groot)landbouwondernemers in Nederlandsch-Indië namen, naast gouvernementsambtenaren en militairen, een aparte positie in. In economisch opzicht waren zij belangrijk. Door hun ondernemingszin en pioniersmentaliteit kon immers worden voldaan aan de in Nederland bestaande vraag naar producten als suiker, koffie en tabak. Bovendien stonden zij in nauw contact met desabevolking, wat nog een extra dimensie kreeg door het feit dat velen van hen ongetrouwd samenleefden met een vrouw uit de desa (huishoudster of njai) en zij niet zelden zelf ook een Aziatische moeder hadden.

De cultuurondernemers spraken bovendien tot de verbeelding, verbonden als zij waren met de veronderstelde romantiek van het pioniersbestaan in de jungle en het grandseigneuriale leven dat sommigen van hen daar in hun paleisachtige huizen leidden. Bovendien waren er de verhalen over de in Nederlandsch-Indië vergaarde en in Europese casino’s vergokte fortuinen. De Europese cultuurondernemer kende overigens vele gezichten: van eigenaren van enorme landerijen en een groot aantal ondernemingen tot onder de tropenzon ploeterende bezitters van enkele kleine erfpachtpercelen. Aan de ene kant ontstonden er ware plantersdynastieën die generaties lang actief waren, terwijl er aan de andere kant eendagsvliegen waren die gedwongen door omstandigheden al na een generatie hun onderneming moesten opgeven om daarna in de vergetelheid te raken.

De negentiende eeuw was ongetwijfeld de bloeitijd van de ‘plantersaristocratie’, het hart van het Indische patriciaat, en een periode waarin zich wijdvertakte familienetwerken vormden. Dit gold zeker ook voor de landhuurders in de Javase vorstenlanden Soerakarta en Djokjakarta, die hun gronden niet van het gouvernement, maar van de Javaanse vorsten en hun rijksgroten huurden. In Djokjakarta was er vooral in de tweede helft van de 19e eeuw sprake van een concentratie van ondernemingen bij enkele families. In 1885 waren 33 van de 52 ondernemingen eigendom van de families Baumgarten, Dom, Enger, Kläring, Raaff, Weijnschenk, Wieseman en hun naaste verwanten.

In Soerakarta was het aantal ondernemingen dat jaar met 163 ruim drie maal zo groot, terwijl deze over relatief meer families was verdeeld. Vooral in het Solose waren er families die zaken in het groot deden. Zo grossierde de familie Dorrepaal in ondernemingen en was zij omstreeks 1885 eigenaar of mede-eigenaar van zo’n 25 indigo-, koffie-, tabak- en suikerondernemingen. De grondlegger van dit indrukwekkende bezit, de Nederlander Gregorius Leonardus Dorrepaal (1816-1883), was getrouwd met de half-Chinese Ludovica Manuel. Eén van haar zusters trouwde met Johan Frederik Arnold, broer van de stichter van de bekende Michiels-Arnold-landen.

De meest bekende naam in Soerakarta was ongetwijfeld Dezentje. De eerste landhuurder van die naam, Johannes Augustinus (Tinus) Dezentje, was de zoon van een Franse vader die het tot luitenant bracht en een Javaanse moeder. Veel roem oogste Dezentje met zijn optreden tijdens de Java-Oorlog van 1825 tot 1830. Met een door hem zelf gevormd korps Pradjoerits (inlandse soldaten) stond hij het gouvernement terzijde in de strijd tegen de opstandige prins Diponegoro, wat hem een benoeming tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw opleverde. Pas nadat de rust was hersteld, rees zijn ster als cultuurondernemer. In 1837 was hij met zo’n 1275 hectare tot verreweg de grootste landbouwondernemer in Soerakarta uitgegroeid. Zijn landen telden bijna 39000 opgezetenen en brachten in 1837 naar schatting ongeveer eenderde van de totale koffieproduktie in Soerakarta op.

De familie Weijnschenk te Djokjakarta vormde de spil van een andere vorstenlandse clan, waartoe ook families als Dom en Wieseman behoorden. De broers George (1811-1878) en George Lodewijk (1814-1859) Weijnschenk, zoons van een luitenant der cavalerie in Soerakarta, waren in 1845 huurder of medehuurder van verscheidene indigo- en koffie-ondernemingen. Hun ondernemingen, waarvan een deel was ondergebracht in naamloze vennootschappen, waren in 1900 nog steeds eigendom van de familie.

Eén van de zusters van de broers Weijnschenk trouwde met de landhuurder Pieter Dom (1802-1880), zoon van een inlandse vrouw en geadopteerd door een Europeaan. Zijn moeder huurde als ‘njai Dom’ te Djokjakarta in de jaren 1817-1819 enige desa’s. Ook de zoons van Pieter waren landhuurders, terwijl één van zijn dochters trouwde met Frederik Willem Wieseman (1830-1907), een andere bekende Djokjase landhuurder.

In Djokjase landhuurderskringen was minstens zo bekend de naam Baumgarten. Deze familie stamde af van een Europese opperchirurgijn die in 1813 in Djokjakarta overleed. Diens half-Javaanse weduwe huurde daar reeds in 1818 enige percelen grond. Haar vele nakomelingen waren tot ver in de 20e eeuw als landhuurder actief. Nauw verwant aan de familie Baumgarten waren onder meer de families Van den Berg, Engel, Lammers en Weijnschenk.

Tot slot nog iets over de in het begin van dit bericht genoemde H. v.d. Klugt. Gedoeld werd op Huibert van der Klugt, die te Kuilenburg (Culemborg) op 22 augustus 1796 werd geboren als zoon van Cornelis van der Klugt en Saartje de Leeuw. Hij overleed te Djokjakarta op 22 oktober 1866 en was op 4 maart 1829 te Magelang (Kedoe) getrouwd met Hendrika Quisthout, weduwe van Simon de Waal. Zij kregen voor zover bekend twee dochters: Sophia Hendrika Wilhelmina van der Klugt (Kedongkebo 5 mei 1832 – Djokjakarta 23 sept. 1881), echtgenote van Lodewijk Willem Frederic Akkermans, en Theresia Louisa Henriette van der Klucht (Soerakarta 16 sept. 1838 – Magelang (Kedoe) 17 april 1891), echtgenote van Julien Vroom.

Huibert van der Klugt was op 17 mei 1814 in Nederlandse dienst getreden bij het 1e regiment dragonders en ging op 15 december 1814 over naar het bataljon Oost-Indische huzaren nr. 5 (het latere regiment huzaren nr. 7). Op 15 oktober 1815 vertrok hij aan boord van het schip “Admiraal Evertsz” naar Nederlandsch-Indië. Daar aangekomen doorliep hij de lagere rangen en werd in 1826 van opperwachtmeester bevorderd tot tweede luitenant-commandant van het korps Djajang Sekars in de residentie Kedoe. In 1830 volgde zijn bevordering tot eerste luitenant bij het regiment huzaren nr. 7 en op 18 maart 1833 zijn benoeming tot ritmeester bij dat regiment. In 1840 ging hij met pensioen. Tijdens de Java-oorlog onderscheidde hij zich meerdere malen. Zo trad hij in 1828 ‘verdienstvol’ op tijdens een aanval op een sterke, door de natuur moeilijk te naderen vijandelijke positie, waarbij hij niet gevaarlijk ‘evenwel vrij ernstig gekwetst’ raakte (Javasche Courant van 6 nov. 1828).

Door: Roel de Neve

Uit: Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indie van 29 november 1938

1

2

3

4

5

6

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

1 REACTIE

  1. De Militaire Willemsorde van Huibert van der Klugt werd bij K.B. van 10 maart 1831 No. 74 aan hem toegekend vanwege de onlusten op Java tot 31 augustus 1829.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.